Bij controle van de boot op de Oosterschelde zagen medewerkers van de Dienst Infrastructuur van de Landelijke Eenheid enkele flesjes bier naast de buitenboordmotor liggen. Uit de blaastetst bleek al dat de schipper alcohol had genuitiigd die waarschijnlijk boven de toegelaten grens van 0.8 promille lag. Door de ademanalyse werd dit bevestigd. Het definitieve promillage bedroeg namelijk 1.33 promille. Bij de controle bleek verder dat de schipper zijn vaarbevoegdheid had verloren voor een periode van negen maande en dus niet als schipper op een snelle motorboot mocht varen.